
Boos
Ik voel me boos. Boos. Boos. Boos. Boemerdeboem boem boem bats bats boos. Daaronder zit verdriet. Dat weet ik wel. Maar dat wil ik nu eerst niet. Eerst moet ik boos zijn. Boos op iedereen. Al die mensen die stom zijn. Waar ik geen geduld meer mee heb. Waarop ik dus gewoon gewoon, gewoon, want dat mag, want dat is o.k. en daar heb ik best wel recht op, boos ben. En verdrietig. Heel verdrietig. Tranen die uit je kop knallen verdrietig. Stil in een hoekje heel zielig verdrietig. Want alleen. Alleen alleen alleen somebody help me please alleen. Ik wil een bad. Warm heet met lekkere olie. En een boek. Een boek dat ik kan lezen. Dat niet te moeilijk is. Maar toch mooi. En lief. En niet te zoetsappig aub want ik ben nog wel boos. Nog steeds. Wat de prutprutprut nog wat. Ik kan het niet zeggen. Ik kan ook niet dansen nu. Even hele harde muziek opzetten en eigenlijk huilen. Of wandelen in de storm en regen met flinke passen en laat mijn haren maar nat worden wandelen. Boksen tegen een bokszak. Ik wil alleen maar troost. Ik wil begrip. Ik wil geduld. Ik wil ik wil, ik kom er bijna niet uit, verstikkend, hap hap lucht, adem. Ik wil. Bijna geen lucht, en toch, want ik weet dat ik weer dooradem. Dat de klok doortikt. Dat het straks even later is dan nu. En …
En dat het lukt. Door dat adembenemende verdriet heen gaan. Dwars. Met een dwarse kop. Deze keer.