
Flink zijn. Flink. De schouders recht. Kom. Op. Zoiets waar je keer op keer mee worstelt.
Ik ben continu flink. Altijd maar. Flink. Flink als we toch maar weer even samen de schuur opruimen. Of een klusjesman regelen. Of wat groente verbouwen in de tuin of bloembolletjes planten. Want ja, who cares of je leuke tulpjes hebt in de lente maar we doen toch maar wat om te laten zien dat.
Wat?
Dat we doorgaan met ons leven. Dat we leven. Terwijl.
Ik worstel zo met flink zijn.
Wat is flink? Is flink dat ik de vaatwasser leeg ruim? De krant uit de brievenbus haal? Of is het juist flink dat ik van mezelf op de bank mag? Deken over en wat zappen op tv. Of in bad met een glas wijn. Want ik mag dat zomaar, midden op de dag, daar is niks mis mee. Alles mag als je zoveel verdriet hebt. Ik weet niet hoe je/ jullie het doen.
Of is het flink dat ik toch maar weer iemand app. Mijn beste beentje voortzet. Contact zoek. Aardig ben. Is dat flink? Of is het juist flink als ik mijn grenzen aangeef? Dit kan ik niet. Dat wil ik niet. Grenzen. Flink daarin zijn. Dapper, want die ander moet dat dan maar accepteren. Is dat flink? Wat is flink? Wanneer mag ik nou eens gewoon niet flink zijn? Zelfs op de bank met de slapende kat naast me voel ik me flink. Dat doe ik toch maar weer. Goed zo meissie.
Adem in. Adem uit. Adem 2,3,4, ennnn uit, 2,3,4,5,6,7,8. Tot mezelf komen. Ademen. Leven. Door leven. Verder leven. Overleven.
Zo flink.